Willem Landré (1874-1948)
‘Immers, het is toch niet zo, dat het werk van een componist minder interessant voor ons is, wanneer deze er – om een wat cynische uitdrukking van Willem Pijper aan te halen – ‘als zoogdier niet meer is’. Veeleer is het omgekeerde het geval. Pas na de dood van een componist zijn wij in staat, een zekere distantie te scheppen tot zijn werk en ons een beeld te vormen van deszelfs merites… én tekortkomingen. Daarom heeft de Haagsche Kunstkring zijn traditie doorbroken en is men begonnen in zijn componistenreeks ook reeds gestorven toondichters te betrekken. Men koos Willem Landré als eerste uit, naar aanleiding van het feit, dat het tien jaar geleden was dat deze componist te Eindhoven stierf. En zo kwam men weer eens in aanraking met een der merkwaardigste figuren uit het Nederlandse muziekleven en zag men zich geplaatst voor de vraag hoe het komt, dat Landré’s oeuvre – dat muziek bevat die stellig een ereplaats inneemt in de vaderlandse muziekgeschiedenis – de laatste jaren zozeer op de achtergrond is geraakt.’ (Wouter Paap, Mens & Melodie, 1958)
401Concerts 3 (Video)
Download: € 7.99 |
401Concerts 3 (Audio)
Download: € 7.99 |
Door de vroege triomf van zijn op 23-jarige leeftijd gecomponeerde opera De roos van Dekama leek Willem Landré in 1896 voorbestemd tot een prominente rol in de ontwikkeling van de Nederlandse operageschiedenis. Het zou echter tot 1911 duren alvorens de vroege belofte leek te worden ingelost met Soeur Béatrice, een opera op tekst van Maurice Maeterlinck die volgens musicoloog Eduard Reeser de Nederlandse pendant voor Pelléas et Mélisande had kunnen worden. Het zou anders lopen. De roos van Dekama was een jeugdwerk uit de tijd dat Landré zijn op Frans impressionistische leest geschoeide stijl nog niet had gevonden en Soeur Béatrice kwam niet af omdat Maeterlinck de rechten al vergeven bleek te hebben. Landré gaf echter niet op en completeerde in 1925 een Nederlandstalige Beatrijs, nu op tekst van Félix Rutten. In de kritiek wordt het natuurlijk betreurd dat de compositie van het Maeterlick libretto nooit werd voltooid, maar ondanks het zwakkere libretto schiep Landré met Beatrijs een waardevol werk. Fragmenten uit Soeur Béatrice werden uitgevoerd tijdens een door ons gefilmde lezing van Lodewijk Muns uit 2011 over ‘Beatrijs in de opera’s van Willem Landré en Ignace Lilien’. Debussy wordt al snel genoemd als invloed, maar César Franck en Alphons Diepenbrock zijn zeker van even groot of groter belang geweest in de muzikaal volwassen werken van Landré van na 1906.
Zijn stijl is overwegend harmonisch en introvert of elegisch van karakter, zoals in zijn meesterwerk, het 'Requiem in Memoriam Uxoris'. Op 401Concerts Nr. 3 van 29 mei 2016 in het Kröller-Müller Museum voerde 401NederlandseOperas Madzy’s lente-aria ‘De zwaluw komt’ uit de eerste akte van De roos van Dekama, vertolkt door sopraan Jolien De Gendt, tenor Denzil Delaere en pianist Pieter Dhoore. De opnamen zijn downloadbaar via 401Concerts 3. Bij volgende concerten zullen bahalve andere fragmenten uit De roos van Dekama ook hoogtepunten uit Soeur Béatrice en Beatrijs worden uitgevoerd.
Tekst: René Seghers
Bronnen: partituur De roos van Dekama (1897); diverse recensies De roos van Dekama, 1897; partituur Soeur Beatrice, 1911; partituur Beatrijs, 1925; ‘Willem Landré ter aarde besteld’, Utrechts Nieuwsblad, 7 januari 1948; Wouter Paap, ‘Willem Landré’, Mens & Melodie, 1958; ‘Guillaume Louis Frédéric Landré (1874-1948)’, NMI; Eduard Reeser, 'Landré, Guillaume Louis Frédéric (1874-1948)', in Biografisch Woordenboek van Nederland; Lodewijk Muns, Beatrijslezing, Den Haag, 28 september 2011)
Partners: Nederlands Muziek Instituut, Kröller-Müller Museum
Tickets 401Concerts 3 te koop via ticketlink
Guillaume [Willem] Louis Frédéric Landré (Amsterdam, 12 juni 1874 - Eindhoven, 1 januari 1948) werd geboren als zoon van commissionair George Nicolas Landré en Maria Sophia Fromberg. De telg van een oud Hugenotengeslacht dat de Franse cultuur hoog in het vaandel had staan, groeide op in Haarlem, waar hij de HBS volgde. Al in zijn schooljaren viel zijn muzikale talent op door zelfgemaakte liederen, waarvan de vroegst gedateerde uit 1887 stamt. Een misvorming van zijn ledematen maakte een carrière als uitvoerend musicus onmogelijk maar zijn pianospel was voldoende om bij Bernard Zweers compositieles te nemen. Na tal van (grotendeels bewaard gebleven) liederen en kleinere composities te hebben geproduceerd componeert hij in 1894/95 de grote opera in vier bedrijven De roos van Dekama op een libretto van Fiore della Neve (mr. M.G.L. van Loghem), naar de roman van Jacob van Lennep. De opera blijft vooralsnog onuitgevoerd, waarna Landré in 1895 het zangspel Rozeknopje produceert (feitelijk een operette op tekst van Annie Nauta) en in 1896 een 'Legende voor viool en orkest'. In dat jaar produceert hij ook een suite uit De roos van Dekama voor harmonieorkest.
De roos van Dekama
Landré’s doorbraak volgt op 22 maart 1897 als De roos van Dekama te Haarlem met veel bijval concertant wordt opgevoerd (een fragment hieruit, Madzy's aria 'De zwaluw komt', treft u in bijgaande videotrailer van 401Concerts 3 aan). Dit leidde er o.a. toe dat de toen 24-jarige componist in 1898 een aanstelling kreeg als muziekverslaggever bij de Oprechte Haarlemsche Courant. In dat jaar componeerde hij ook Heine’s Erklärung voor bariton en orkest, de orkestwerken ‘La Mort de Chiméra’ en ‘Ein Vorspiel’ en in 1899 een ‘Sonate voor violoncel en piano’. In 1900 gaf uitgever A.A. Noske te Middelburg Drei Lieder uit, waardoor Landré’s muziek voor een groter publiek bereikbaar werd.
Den Haag
In 1901 verruilde Landré de Oprechte Haarlemsche Courant voor het muziekredacteurschap van de kersverse Nieuwe Courant. Op 26 mei 1903 trouwde hij daar met Wilhelmina Christina Henriette Klinkhamer. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren, waaronder de latere operacomponist Guillaume Landré. Van componeren kwam in de jaren tot 1906 weinig terecht. Niet alleen vanwege de veranderingen in zijn leven maar waarschijnlijk ook omdat zijn functie als muziekredacteur een verdieping in zijn muzikale bewustzijn brengt, hetgeen ertoe leidt dat hij vrijwel alle composities die hij tot dan toe heeft gecomponeerd als jeugdzondes beschouwt. Een stuk dat hij uit de periode van voor 1901 wel van waarde vindt, zoals het ‘Pianokwintet opus 8 in e-mol’ bewerkt hij later tot een definitieve versie. Wel komt in 1905 de liederencyclus 'Drei Liebeslieder' tot stand, die in 1910 wederom door Noske wordt gepubliceerd.
Willem Landré’s muzikale wasdom valt samen met zijn verhuizing naar Rotterdam in 1906 waar hij muziekredacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant (NRC) wordt. De eerste belangrijke compositie van Landré is vervolgens de muziek bij Fredrik van Eedens Lioba (een werk dat in die periode ook Daniël de Lange inspireerde tot een dramatische scène Lioba). Landré heeft dit werk voor sopraan, declamatie, vrouwenkoor, kinderkoor, strijkorkest en harmonium nog in 1933 bewerkt voor sopraan en orkest. Een andere dramatische compositie is de onvoltooid gebleven muziek bij het mimespel Waarheid en chimère van W.A. van Konijnenburg (1908). Onvoltooid bleef helaas ook de muziek bij het intrigerende mysteriespel Soeur Béatrice op tekst van Maurice Maeterlinck.
Soeur Béatrice (1912)
Maeterlinck schreef Soeur Béatrice als operalibretto voor Albert Wolff die het in 1911 voltooide (het werd echter pas in 1948 te Nice uitgevoerd). Maeterlinck moet het libretto al snel in druk hebben laten verschijnen, omdat Landré de eerste twee aktes vrijwel gelijktijdig met Wolf componeerde, niet wetende dat de rechten al vergeven waren. In het pre-internettijdperk stond hij in zijn enthousiasme voor het tekstboek van Soeur Béatrice overigens niet alleen: ook Gabriël Fabre en Glauco Velásquez stortten zich op het werk, dat bij beiden onvoltooid bleef. Waarschijnlijk zonder toestemming voltooiden A. A. Davidov (1912), Dimitri Mitropoulos (1919), François Rasse (1944?) en Frans Ruivenkamp (1944) opera’s naar of op Maeterlincks Soeur Béatrice dat zich behalve op de Middelnederlandse Beatrijs baseert op de vertellingen van Charles Nodier uit 1837 en de symbolist Villiers de l’Isle Adam uit 1888.
Kort samengevat geeft Maeterlincks Beatrijs zich in akte I over aan haar minnaar Bellidor en verlaat met hem het klooster. In de tweede akte neemt het tot leven gekomen standbeeld van Onze Lieve Vrouw Beatrijs’ plaats in het klooster in. Ze doet wonderen, wordt eerst van heiligschennis beschuldigd, maar dan als heilige vereerd. In akte drie komt Beatrijs terug in het klooster. Haar bekentenis wordt niet geloofd. Ze sterft met een reputatie van heiligheid. Zoals de plot laat zien schildert Maeterlick dus niet de zondeval van Beatrijs maar hij concentreert zich op de rol van het tot leven gekomen standbeeld van Maria in de tweede akte, hetgeen culmineert in een fantasmagorische slotscène waarin de priester de dubbelgangster van Beatrijs beschuldigt van heiligschennis als zij het kleed van het verdwenen standbeeld van Maria blijkt te dragen. Hij laat haar geselen waarop een engelenkoor het 'Ave maris stella' aanheft, gevolgd door lichtverschijnselen en spontane ontvlammingen. Heiligenbeelden komen tot leven en de nonnen worden achtervolgd door een stortvloed van bloemen.
Gelukkig kon Landré deze scène, het hoogtepunt van de opera, nog voltooien alvorens zijn werk op te geven. Reeser noemde in zijn befaamde boek ‘Een eeuw Nederlandse Muziek 1815-1915’ de ongelukkige samenloop van omstandigheden die Landré verhinderden de opera af te maken betreurenswaardig omdat het een Nederlandse Pelléas et Mélisande had kunnen worden. Die notitie koppelde Landré in de muziekkritiek verder blijvend aan Debussy. Lodewijk Muns betoogt echter dat Landré tot 1918 in ieder geval niet in Nederland van Pelléas kennis had kunnen nemen en verwijst naar de veel duidelijkere invloed van Tristan und Isolde en, al dan niet via de vroege Débussy, van Parsifal. Deze invloeden zijn wel duidelijk ondergebracht in een Frans coloriet. Onaf is in deze een relatief begrip: de prachtige eerste en tweede akte zouden vandaag de dag in een concertante uitvoering beslist opzien baren.
Muziekredacteur en compositieleraar
Op tekst van Maeterlinck componeerde Landré in 1912 het lied 'Et s'il revenait un jour', in 1913 gevolgd door 'Nocturne voor klein orkest' (later aan Willem Mengelberg opgedragen). Hij werd vervolgens redacteur bij het nieuwe maandblad Het Muziekcollege (in 1917 verenigd met Caecilia). In 1917 werd Landré ook hoofdleraar muziektheorie, compositie en muziekgeschiedenis aan het zojuist opgerichte Conservatorium voor Muziek in Rotterdam. Zijn drukke werkzaamheden verhinderen hem tussen 1913 en 1923 te componeren, afgezien van een 'Kinder-Sonatine voor piano' uit 1915. Zijn reputatie kreeg desondanks een flinke steun in de rug door de verlate wereldpremière van de ‘Nocturne’ uit 1913, die op 10 november 1921 door Willem Mengelberg in het Concertgebouw ten doop werd gehouden. De ‘Nocturne’ werd daarna lange tijd een repertoirestuk van de Nederlandse orkesten. Pas in 1923 volgt dan het 'In memoriam matris' voor orkest, waarna Landré in 1924/1925 alsnog een opera componeerde naar de middeleeuwse Beatrijs vertelling. Dit mysteriespel Beatrijs in drie bedrijven op tekst van de Limburgse schrijver Felix Rutten ging in oktober 1925 in première te Den Haag.
Beatrijs (1925)
Het is veelzeggend dat de Beatrijs-opera die Landré uiteindelijk produceert is gebaseerd op een tekst die in veel opzichten het tegendeel is van Maeterlincks Soeur Béatrice. De focus ligt hier volledig op Beatrijs, wier zondeval als collateral damage wordt voorgesteld. Ze is minder verdwaald in zichzelf dan wel het slachtoffer van een wrede wereld. In de eerste akte wordt ze verleid door de ridder Valentijn die haar uit het klooster laat treden. Eenmaal in zijn kasteel blijkt hij haar ontrouw. Hij zendt haar weg. In de derde akte treffen we Beatrijs in een herberg van laag allooi. Stemmen manen haar terug naar het klooster te keren. In de vierde akte bekent Beatrijs daar haar zonden en neemt haar kloostertaken weer op zich. Anders dan in Ignace Liliens expressionistische Beatrijs wordt de zondeval van de protagoniste bij Rutten afgedaan met een paar regels ‘Ik leefde in ontucht, eerst met mijn verleider. Dan zeven jaar, voor ieder veil’. Destijds wellicht geapprecieerd, maar vandaag de dag natuurlijk onverteerbaar kuis. Zonder de zondeval die in het middeleeuwse epos centraal staat blijft er van het wonder weinig meer over dan een uiterlijke vertoning. Als libretto is het derhalve een nogal burgerlijke variant van de vertelling. Lodewijk Muns: ‘Het drama is dus nog meer dan je op basis van de tekst zou verwachten verinnerlijkt, en geabstraheerd tot een patroon van overwegend elegische stemmingen en kleuren. De muzikaal gearticuleerde handeling speelt zich op één niveau af – dat van innerlijke beleving; de klinkende buitenwereld blijft buiten de muziek.’
Het succes was echter dusdanig dat het de Co-Operatie onder directie van Albert van Raalte en Alexander Poolman ertoe aanzette het werk in februari 1926 zelfs eenmalig in Parijs te geven. Het tussenspel en de slotscène uit Beatrijs zijn sinds de Amsterdamse première onder Mengelberg van 12 april 1928 in Amsterdam een tijdlang veel geprogrammeerde concertnummers geworden.
1926-1947
In 1926 ontstond ‘La vierge à midi’ (Paul Claudel) voor sopraan en orkest. Op 12 december 1929 overlijdt zijn eerste vrouw, Wilhelmina Christina Henriette Klinkhamer. In 1931 voltooit hij het het ‘Requiem in Memoriam Uxoris’. In 1934 werd Landré voor zijn zestigste verjaardag groots gehuldigd in de Rotterdamse Kunstkring. Hij kreeg daarbij een gedrukte uitgave van ‘In memoriam matris’, de Beatrijs-fragmenten en het ‘Requiem’ aangeboden. Eveneens in 1934 verscheen zijn setting van het onder componisten populaire ‘Nachtlied’ voor alt en orkest uit Nietzsche’s Also sprach Zarathustra. Op 6 Februari 1935 hertrouwt hij met Helena Hendrina Luijt, een huwelijk waaruit één zoon wordt geboren. Dat jaar componeert hij het populaire ‘Romantisch pianoconcert’
|
Het ‘Romantisch Pianoconcert’ werd in 1937 gevolgd door ‘De Kinderkruistocht’ voor declamatie en klein orkest op tekst van Martinus Nijhoff. Landré droeg dit werk op aan Johanna Diepenbrock, de oudste dochter van de componist Alphons Diepenbrock.
Van pensioen naar de Tweede Wereldoorlog
In 1937 ging Willem Landré met pensioen als docent aan het Conservatorium voor Muziek en als muziekredacteur van het NRC. Hij verhuisde naar Doetinchem, waar hij van 1938 tot de opheffing van het blad in 1944 andermaal als redacteur werkte voor ‘De Muziek’. Nadat zijn zoon Guillaume Landré zich in 1939 nadrukkelijk manifesteerde met de uiterst vermakelijke opera De Snoek breekt de oorlog uit. Willem Landré’s productie in de oorlogsjaren bestaat onder meer uit 'Vier Oud-Nederlandsche geestelijke liederen' voor sopraan en klein orkest (1940), 'Op het clockmuzyck 't Aemsterdaem' voor gemengd koor en orkest op tekst van Joost van den Vondel (1942) en de 'Kleine suite op E.F.' (ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van het Rotterdams Philharmonisch Orkest, opgedragen aan dirigent Eduard Flipse). Hij schrijft tijdens de oorlog voor de sopraan Jo Vincent ook het orkestlied 'Viaticum'.
In 1947 verrast hij nog eenmaal met ‘Fragmenten uit het boek Baruch’ voor sopraan, gemengd koor en orkest. Op 1 januari 1948 overlijdt Landré onverwacht in Eindhoven. Op 6 januari werd hij op de begraafplaats Crooswijk te Rotterdam begraven in bijzijn van Eduard Reeser, Eduard Flipse, Bertus van Lier en pianist Paul Niessing. Jo Vincent zong begeleid door Jan Mul aan het orgel het ‘Agnus Dei’ uit Landré’s ‘Requiem in Memoriam Uxoris’, waarna de stoet zich naar de begraafplaats begaf.
Post mortem
Wouter Paap beantwoordde in een Mens & Melodie van 1958 zelf de vraag waarom de muziek van Willem Landré na zijn dood zo snel op de achtergrond verdween? Volgens Paap kwam dit doordat Landré’s muzikale vorming tot stand kwam in de periode die voorafging aan de revolutionaire ontwikkelingen die de muziek in de periode 1911-1933 doormaakte. Landré kon de atonale, expressionistische barricades die toen werden opgeworpen niet slechten, noch kon hij zich bekeren tot het experiment. Toch ziet Paap desondanks een vernieuwer in hem, omdat het Landré was die het Nederlands muziekleven bevrijdde van de Duitse invloed die sinds de jaren 1880 allesoverheersend was. Landré toonde met Lioba in 1907 dat de Franse weg nog steeds open lag. Verraden de eerste drie Lioba-liederen nog Duits-Romantische invloeden, dat verandert volgens Paap in het vierde lied, ‘Met zijn verwonderlijke lichten’, waar plotseling een nieuw geluid ontstaat: ‘Dat plaatst ons als bij toverslag middenin het verfijnd aristocratisch klankcoloriet van het Franse impressionisme. Men kan van harte met prof. Eduard Reeser instemmen, wanneer deze opmerkt dat een degelijke muziek ook thans niets aan bekoring heeft ingeboet en het is eigenlijk onbegrijpelijk, dat men Landré’s Lioba-liederen – die een sieraad op elk liederenprogramma zouden kunnen zijn – zo weinig in de concertzaal tegenkomt.’
Paap prijst voorts de ‘Nocturne voor orkest’, het mysterium Beatrijs, de ‘Fragmenten uit het boek Baruch’, de ‘Orkestsuite op de noten E en F’, het ‘Concerto Romantico’ en tal van mannenkoren maar stelt dat Landré’s meesterwerk het vocaal-instrumentale ‘Requiem in Memoriam Uxoris’ uit 1930 is, voorafgegaan door het instrumentale “Requiem in Memoriam Matris’ uit 1923.
Opnamen
Paaps pleidooi ten spijt is Willem Landré als componist feitelijk volstrekt vergeten. Er bestaat welgeteld één stokoude radio-opname van het ‘Romantisch Pianoconcert’ uit 1935, de hierboven in mp3 weergegeven opname uit de jaren vijftig onder dirigent Leo Driehuys met Paul Niessing als pianist. Niessing was een verklaard voorvechter van Landré’s werk. In 1948 publiceerde hij Landré’s necrologie in Mens & Melodie en in 1958 zou hij de herdenking in de Haagse Kunstkring openen met een lezing. De volgende opnamen van werken van Willem Landré waren onze eigen 401NederlandseOperas filmopnamen van het concert dat Nathalie Mees begeleid door Lodewijk Muns aan de piano gaf bij zijn Beatrijs-lezing in 2011. Daarbij werden zowel enkele sopraanpassages uit Soeur Beatrice (een wereldpremière?) als uit Beatrijs uitgevoerd. Geïntrigeerd door deze fragmenten besloot ik vervolgens op 401Concerts 3 van 29 mei 2016 in het Kröller-Müller Museum Madzy’s lente-aria ‘De zwaluw komt’ uit de eerste akte van De roos van Dekama te programmeren, vertolkt door sopraan Jolien De Gendt, tenor Denzil Delaere en pianist Pieter Dhoore.
Download 401Concerts 3 met De roos van Dekama
De opname van ons derde 401NederlandseOperas concert in het Kröller-Müller Museum is downloadbaar via 401Concerts 3, met daarin naast Willem Landré's De roos van Dekama ook aria’s en duetten uit Daniël de Langes Lioba, Cornelis Doppers De blinde van Casteel Cuillé, Gerard von Brucken Focks Jozal, Julius Röntgens Agnete en De lachende Cavalier, Jan van Gilse's Helga von Stavern, Jan Brandts Buys’ De kleermakers van Marken (Die Schneider von Schönau) en Richard Hagemans Caponsacchi.
Tickets voor 401Concerts 3 in het Kröller-Müller Museum
Via de website van het Kröller-Müller zijn kaarten voor het concert op 29 mei 2016 te koop via www.krollermuller.nl/401nederlandseoperas. Het concert is onderdeel van een bijzondere presentatie. De prijs van euro 85 is inclusief alle hapjes en drankjes en meet & greet met de musici. U steunt hiermee dit project dat vanwege het unieke karakter van de eenmalige uitvoeringen, bedoeld om dit vergeten muzikale erfgoed vast te leggen op beeld en geluid, veel kostbaarder is dan concerten die eindeloos kunnen worden herhaald.
Werklijst
• 1896 - De roos van Dekama (opera)
• 1896 – Rozeknopje (operette)
• 1896 - Suite voor harmonieorkest uit 'De Roos van Dekama'
• 1897 - Legende voor viool en orkest
• 1897 - Ballade voor piano
• 1898 - Verlangen voor zang en piano
• 1898 - Woudliedje voor zang en piano
• 1898 - Erklärung voor bariton en orkest
• 1902 - Sonate voor violoncello en piano
• 1903 - Drei Lieder
• 1903 - Intermezzo voor orkest
• 1903 - Pianokwintet
• 1904 - Symphonisch Gedicht voor orkest
• 1904 - Strijkkwartet
• 1905 - Drei Liebeslieder
• 1905 - Symphonisch Voorspel voor orkest
• 1906 - Pianotrio
• 1907 - Vier Liederen en Scène uit Frederik van Eedens Lioba voor zang en orkest
• 1912 - Soeur Béatrice
• 1912 - Et s'il revenait voor zang en piano
• 1913 - Nocturne voor orkest
• 1924 - In Memoriam Matris voor orkest
• 1926 – Beatrijs, mysteriespel (opera)
• 1930 - Requiem voor koor, soli en orkest
• 1931 - 't Hazegrauwt voor mannenkoor a capella
• 1932 - Het Winterspook voor mannenkoor a capella
• 1934 - 's Avonds voor mannenkoor a capella
• 1936 - Romantisch Pianoconcert
• 1937 - Een Vacantiedag voor kinderkoor met bariton solo
• 1937 - Zarathustra's Nachtlied voor zang en orkest
< Peter Benoit (1834-1901) | Daniël de Lange (1841-1918) > |
---|