Emiel Wambach - Quinten Massijs (1899)

  • QuintenSL1
  • QuitnenSL6Wambach
  • QuintenSl4Verhulst
  • QuitnenSL5Statue
  • QuintenSL2
  • QuintenSL3
  • Cover of the 1955 performance program of 'Quinten Massijs'
  • Emiel Wambach
  • Raf Verhulst, librettist of 'Quinten Massijs'
  • Statue of the painter Quinten Matsys
  • Quinten Matsys, 'Madonna with child'
  • 1899 leaflet on the première of 'Quinten Massijs'

Libretto: Raf Verhulst
Wereldpremière: 16 december 1899, Nederlands Lyrisch Toneel, Antwerpen

'De moeder maged en 't goddelijk kind' (Floris)
Joris Grouwels (Floris), 27 januari 2016, Museum Vleeshuis Antwerpen (available in 401Concerts Nr. 2)


Synopsis

Floris Van Tuylt is een rijke poorter uit Antwerpen en deken van het schildersgilde. De jonge smid Quinten Massijs uit zijn stille liefde voorFloris’ dochter Aleide tegenover smidsbaas Zegher in een woeste lentezang, die culmineert in zijn liefdeslied, ‘Er is in't woud geen bloem’.

WambachLogo125
Emiel Wambach: Quinten Massijs ‘Ik groet u, jonkvrouwe… Er is in't woud geen bloem’
Joep Weijs (tenor), Walter Crabbeels (piano), 1975 (archief Joep Weijs).
 
401COnc2Logo130aud401Concerts Nr. 2 (Audio)
Download: € 7.99
401Conc2Logo130401Concerts Nr. 2 (Video)
Download: € 7.99

 

Aleide houdt op haar beurt van de jonge smid, maar Floris wil zijn dochter alleen aan een kunstenaar uithuwelijken. Quinten vertrekt daarom naar verre oorden om schilder te worden. De tweede akte opent met een lentearia van Aleide, ‘Als de eglantier zijn knopjes ontluikt’. Maar zo vrolijk als haar lied begon, zo droevig eindigt het als zij zich vertwijfeld afvraagt of Quinten ooit nog terug zal keren. Na een mini-rederijkerszangwedstrijd tussen Zegher en Floris volgt nog een wanhoopsariavan Aleide, waarop uit de verte Quintens lied al klinkt, ‘Het daghet in het Oosten’. Een hartstochtelijk duet volgt waarin Quinten zegt, deel te zullen nemen aan de jaarlijkse schilderswedstrijd, in de hoop Aleide waardig te zijn.

WambachLogo125
Emiel Wambach: Quinten Massijs ‘Intro Act III’
Koninklijke Vlaamse Opera, 1976.

De derde akte is feitelijk een grootse processie van de gilden en rederijkerskamers, die in feestelijke Vlaamse koren de dag bezingen. Dan staat Floris voor Quintens meesterstuk, het schilderij ‘De moeder-maged en 't goddelijk kind’. Staand voor het schilderij bezingt Aleide’s vader vol ontroering de schoonheid van Quintens kunst in zijn aria met dezelfde titel, ‘De moeder-maged’. Zijn ontroering wordt bevestigd in het oordeel van de jury, die Massijs als winnaar de lauwerkrans uitreikt. Hij wint naast het lidmaatschap van het schildersgilde ook Aleide’s hand.

Download fragmenten uit Quinten Massijs

Joris Grouwels zong uit Quinten Massijs Floris’ succesnummer ‘De moeder maged en haar godlijk kind’ tijdens een door 401DutchOperas vastgelegd concert in Museum Vleeshuis, Antwerpen, medio 27 januari 2016. Hierdoor kunnen we vandaag nog steeds genieten van Wambachs aanstekelijke ‘Meisterwerk’. Verder in dit concert fragmenten uit Jan Blockx' operas De herbergprinses en De bruid der zee, alsmede aria's en duetten uit opera's van Armand Limnander van Nieuwenhove, Emiel Wambach en August De Boeck. Fragmenten hieruit zijn te zien in bovenstaande video trailer. Het complete concert is downloadbaar via 401Concerts Nr. 2.

Bespreking

QuintenStagepicHet libretto van Quinten Massijs is losjes gebaseerd op de historische Antwerpse schilder uit Leuven (1466 –1530), die in Antwerpen carrière maakte. Massijs was onder meer vermaard om zijn schilderingen van de heilige maagd met kind, waarvan er tenminste een tiental over diverse Westerse musea verspreid bewaard zijn gebleven. Getuige een voetnoot die verwijst naar het Staatliches Museum in Berlijn is dat mogelijk het schilderij dat librettist Raf Verhulst voor ogen stond bij het vervaardigen van het libretto. Dat geschiedde naar het beproefde recept van Die Meistersinger von Nürnberg, waarnaast ook Tannhäuser invloeden terug te vinden zijn. Omdat de overeenkomsten ook in muzikaal opzicht voortdurend langskomen, zou men Quinten Massijs met evenveel recht 'De meesterschilders van Antwerpen' kunnen noemen. In Quintens liederen horen wij moeiteloos Walther von Stolzing terug, in de rederijkszangen horen we de gelijksoortige proefscène uit Die Meistersinger terug, en in Aleide horen we veel van Eva. Floris’ ooit beroemde aria ‘De moeder-maged en ‘t godlijk kind’ heeft de sentimentele ondertoon van ‘Selig sind die Verfolgung leiden’ uit Kienzls Der Evangelimann, een opera die vier jaar voor Quinten Massijs opgeld maakte (beide aria’s grijpen overigens terug op het model van ‘O du, mein holder Abenstern’ uit Tannhäuser). Dit zal er mede debet aan zijn dat de kritiek Wambach onder Peter Benoit en de Jan Blockx van na 1896 plaatste. Benoit werd veel oorspronkelijker gevonden en Blockx bewoog zich in het heetst van het actuele verisme, waar Wambach zich veel conservatiever en zoetgevooisder toont. Toch is het enorme succes van Quinten Massijs in Vlaanderen verklaarbaar. Wagners Meistersinger is eigenlijk twee uur te lang terwijl het libretto van Verhulst in sneltreinvaart verloopt. Daarnaast heeft Verhulst zijn tekst met zoveel Vlaamse couleur locale overgoten dat het zijn uitwerking op het zeer nationalistische Vlaamse publiek amper kon missen. Anders dan Blockx in Maître Martin van 1892 nam Verhulst een historisch uitgangspunt voor zijn wedstrijd om de hand van het lieve meisje: de middeleeuwse Vlaamse schilder Quinten Massijs en een beroemd schilderij waarmee mensen zich konden identificeren. Dat was veel acceptabler dan de goedkope kuipers van Blockx die in Maître Martin heel platvloers het beste vaatje moesten slaan.

Wambach heeft de tekstuele voorzetten van Verhulst muzikaal effectief uitgewerkt. Men hoort Wagner weliswaar overal doorklinken en ook Falstaff was hoorbaar al gecomponeerd, maar Wambach wist die beproefde bronnen vervolgens te overgieten met een onvervalst Vlaams coloriet dat in de liederen, zangen en koren als spinrag bij dauw over de Wagneriaanse basis flonkert. Daarbij komt dat Verhulst zich in zijn rijmen van het zoete-lieve taalgebruik bedient dat tot eind jaren zeventig nog gangbaar was in Vlaanderen, hetgeen destijds zijn beslag vond in het enorme succes van puur sentimentele muziekstukken als Op de purp’ren hei van Armand Preud’Homme. Dat de serieuze muziekkritiek het destijds moeilijk had met het hybride karakter van Quinten Massijs valt aldus even goed te begrijpen als de voorliefde die het publiek er destijds voor had.

Quinten Massijs is binnen de meer ontwikkelde hedendaagse samenleving wellicht achterhaald, maar zal vanwege het uitzonderlijke succes van weleer altijd een bijzondere plaats in de Vlaamse operageschiedenis innemen. Alleen daarom al zou dit unieke werkje eens in de twintig jaar ergens in Vlaanderen moeten worden geprogrammeerd. Los daarvan moet er natuurlijk ook een volwaardige opname van komen.