Emiel Wambach (1854-1924)

  • WambachSL1
  • WambachSL2
  • WambachSL3
  • Emiel Wambach 1913
  • Wambach around the time of the composition of Quinten Massijs.
  • Wambach around 1920
‘…een beminnelijk, zoete, soms zeemzoete zangerigheid, gekenmerkt door een onbetwistbare frisheid. In persoonlijkheid legde hij het af tegen zijn voorgangers Benoit en Blockx, maar hij verstond zijn vak en wist soms verrassende schakeringen te vinden. Wambach neemt in de rij van Vlaamse toondichters een eervolle plaats in.’ (Necrologie in Muziek-Warande, April 1924)

Emiel Wambach is een opmerkelijke eend in de Vlaamse operabijt aan het einde van de negentiende eeuw. Zijn muziek mist volgens de kritiek het uitbundige vuur van Jan Blockx en van Wambachs leermeester en directe voorganger als leraar harmonie- en compositieleer aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium, Peter Benoit. Deze wordt doorgaans veel hoger aangeslagen als het om oorspronkelijkheid gaat. Benoits opera’s hielden echter niet lang stand terwijl Wambach met Quinten Massijs een van de weinige echte repertoirewerken uit de Vlaamse operageschiedenis schiep. De kracht van dit werk schuilt wellicht in de mix tussen het beproefde recept van Wagners Die Meistersinger von Nürnberg, met een sentimentele ondertoon die in Floris’ slotaria even aan Kienzls Der Evangelimann doet denken. Die mix van vakmanschap gecombineerd met een authentiek Vlaams onderwerp en een muzikale mosselsaus katapulteerde Quinten Massijs tot een blockbuster onder de Vlaamse opera's.

Tekst: René Seghers

Emiel Xavier Wambach (Aarlen, 26 november 1854 – Antwerpen, 6 mei 1924) kwam uit een muzikaal gezin, waarin vader Paul fagottist was in het leger. In 1858 verhuisde het gezin naar Antwerpen waar Paul Wambach fagotist werd aan het Théâtre Royal. Emiel volgde sinds zijn zesde jaar vioollessen en onderscheidde zich daarin dusdanig dat Henri Vieuxtemps hem op zekere dag aanried naar het Conservatorium te gaan. Hij studeerde medio 1866 eerst in Brussel, waar Colijns zijn vioolleraar was en Gevaert zijn compositie en harmoniedocent. In 1867 volgde Wambach Benoit naar het Conservatorium van Antwerpen. Benoit doceerde hem daar viool en compositietechniek, Mertens piano, en Callaerts orgel. De student nam verder nog privé compositielessen bij Adolphe Samuel.

In 1876 presenteert Wambach zich als piepjonge operacomponist met het lyrisch drama in één bedrijf Nathans Parabel. In 1877 volgt zijn eerste succes als componist met de 'Ode aan Rubens', gecomponeerd voor de Rubensfeesten. In 1880 volgt de nationalistische cantate Het Vaderland. Volgens Hedwige Baeck-Schilders, die een lezing over Wambach gaf in 2004, won de jonge componist met zijn elegante schrijfstijl en zijn gedegen vakmanschap veel aanhang en bewondering onder de kapitaalkrachtige katholieke Antwerpse burgerij. Vanaf 1881 zet hij zich in voor oude meesters als Palestrina binnen de Antwerpse St.-Gregoriusvereniging, waar hij bestuurder wordt. In dat jaar stelt Wambach ook zijn bescheiden oratorium Mozes op de Nijl voor, dat vooral in Nederland veel is opgevoerd.

De weg naar Quinten Massijs

 
401COnc2Logo130aud401Concerts Nr. 2 (Audio)
Download: € 7.99
401Conc2Logo130401Concerts Nr. 2 (Video)
Download: € 7.99

 

In 1884 volgt de lyrische legende Yolande, die in 1885 wordt uitgevoerd in de feesthal van de Wereldtentoonstelling, een gelegenheidswerk maar toch zijn tweede poging zich als operacomponist te doen gelden. Dit werd in 1887 gevolgd door een Kinder Cantate en in 1887 door de ballade Blanchefloor. In de jaren daarna onderscheidt Wambach zich vooral met gelegenheidswerken, liederen en de populaire concertaria’s als 'Fredegonde's verloving', 'Terugvaart naar het Moederland' en 'Kerstnacht' (nog steeds een van Wambachs meest bekende composities). In 1894 verschijnt een 'Ouverture in de Oude Stijl' ter gelegenheid van Wereldtentoonstelling van dat jaar, gevolgd door het lyrisch sprookje in vier bedrijven Mellusina, een lentedroom.

Op 16 december 1899 volgt aan het Nederlandsch Lyrisch Tooneel te Antwerpen dan de opera waarmee hij zijn plaats in de Vlaamse muziekgeschiedenis veilig stelt, Quinten Massijs, op tekst van Raf Verhulst. Tot aan Wambachs dood werd het in Antwerpen jaarlijks opgevoerd en de laatste voorstellingen in Vlaanderen vonden in het Vlaams Festival 1967/68 plaats. Dit succes is door een Vlaams componist slechts overtroffen door Jan Blockx’s opera’s De herbergprinses en De bruid der zee. Gelukkig is een van de uitvoeringen van Quinten Massijs in het seizoen 1967/68 geconserveerd in een obscure live-opname. Daarnaast is Quintens tenoraria ‘Er is in't woud geen bloem’ voorhanden in een versie met pianobegeleiding uit ca. 1975, gezongen door tenor Joep Weijs;

Download fragmenten uit Quinten Massijs

Joris Grouwels zong ui Quinten Massijs Floris’ succesnummer ‘De moeder maged en haar godlijk kind’ tijdens het door 401DutchOperas als 401Concerts Nr. 2 vastgelegde concert in Museum Vleeshuis, Antwerpen, medio 27 januari 2016. Hierdoor kunnen we vandaag nog steeds genieten van Wambachs aanstekelijke ‘Meisterwerk’. Verder in dit concert fragmenten uit Jan Blockx' operas De herbergprinses en De bruid der zee, alsmede aria's en duetten uit opera's van Armand Limnander van Nieuwenhove, Emiel Wambach en August De Boeck. Fragmenten hieruit zijn te zien in bovenstaande video trailer. Het complete concert is downloadbaar van onze Vlaamse Opera Arias & Duetten Concertpagina.

Bestuurlijke carrière

Opmerkelijk is het feit dat Wambach na de triomf van Quinten Massijs geen opera’s meer componeerde. Het succes van Quinten Massijs valt namelijk samen met de ontwikkeling van Wambachs carrière als docent aan het conservatorium van Antwerpen (sinds 1899), inspecteur van de Belgische Muziekscholen (1900), en directeur van het Antwerps Conservatorium (1912). In 1905 is de gelegenheidscantate Aan Belgenland nog vermeldenswaard; in 1909 heeft hij een bescheiden succes met het hybride oratorium Jeanne d’Arc, dat zijn première in Arras beleefde en vervolgens ook in São Paolo en Montréal is uitgevoerd.

Interessant voor de Nederlandse lezers is wellicht nog te weten dat Wambach tijdens de Eerste Wereldoorlog in Nederland verbleef, waar hij onder meer '25 Oorlogsgedichten' componeerde. In 1919, na de oorlog, keerde hij terug naar Antwerpen waar hij het directeurschap van het conservatorium weer opnam. Baeck-Schilders vertelt ons tot slot van haar lezing dat Wambach in zijn laatste jaren slachtoffer werd van ‘kwaadsprekerij, smaad en verguizing door Antwerpse activisten’. Dat mag zo zijn, maar gelet op de periode van tien jaar waarvan zij spreekt rijst de vraag zijn vlucht naar Nederland daar de reden voor is geweest? Hoe het ook zij, toen Wambach op 6 mei 1924 overleed, vatte Muziek-Warande zijn carrière treffend samen als die van een vruchtbaar componist die zich op vrijwel alle compositieterreinen heeft bewogen, met als verbindend kenmerk:

‘…een beminnelijk, zoete, soms zeemzoete zangerigheid, gekenmerkt door een onbetwistbare frisheid. In persoonlijkheid legde hij het af tegen zijn voorgangers Benoit en Blockx, maar hij verstond zijn vak en wist soms verrassende schakeringen te vinden. Wambach neemt in de rij van Vlaamse toondichters een eervolle plaats in.’

Literatuur

Quinten Massijs, Elseviers Tijschrift, 1899. Nr. 7.

Emile Wambach, Allerlei, Weekblad voor het Vlaamsche Volk, 8 september 1918.

Necrologie, Muziek-Warande, 1924, Nr. 6.

Hedwige Baeck-Schilders, Roem en verguizing van een componist: Emile Wambach (1854-1924), 150 jaar geleden geboren (Lezing, 9 november 2004)

Annelies Fouquaert, Wambach, Emiel, Studiecentrum voor Vlaamse Muziek, 2015.