Julius Röntgen (1855-1932)
'Niet de beroemde’ (Julius Röntgens manier om zichzelf te introduceren, refererend aan zijn beroemde oom, de uitvinder van de Röntgenstralen).
‘De beroemde’ (Edvard Grieg refererend aan het feit dat de stralen van zijn componistenvriend Julius Röntgen door merg en been heendrongen, waar die van de wetenschapper alleen door vlees gingen).
‘Eine spezifisch holländische Musik gibt es bis jetzt nicht. Unsere Komponisten stehen unter deutschen oder französischen Einfluss und haben nicht, wie Edvard Grieg in Norwegen, eine Musik geschaffen, die den holländischen Volkscharakter in seiner Eigenart widerspiegelt. Durch äusserlichen Gebrauch von Volksmotiven wird dies freilich nicht erreicht. Aber das, was in der Volksmusik spezifisch holländisch ist, müsste die Unterströmung bilden: nur dann wird es einmal echt holländische Musik geben.’ (Julius Röntgen, ‘Alt-Holländische Volksmusik’ in Zeitschrift für Musik, Jg. 92, 1925.)
'Zijn muzikale intuïtie, zijn aangeboren begrip voor alle geheimen der muziek, zijn vreugde voor het musiceeren, zijn ervaring en zijn omgang met de grootste componisten en uitvoerders van zijn tijd hebben hem gevormd tot de figuur die hij is geweest.' (Sem Dresden, Jaarverslag Amsterdams Conservatorium, 1932)
''Omnipotens Julius Röntgen’: de almachtige, de alleskunner.’ (S.A.M. Bottenheim, Geschiedenis I, 1948.)
401Concerts 3 (Video)
Download: € 7.99 |
401Concerts 3 (Audio)
Download: € 7.99 |
Julius Röntgen is een van de prominente namen in de Gouden Rand van het Koninklijk Concertgebouw te Amsterdam, waar hij samen met zijn wereldberoemde voorbeelden Brahms, Grieg, Franck, Stavinsky en Hindemith schittert, om er maar enkele te noemen. Toch weten slechts weinig Concertgebouwgangers wie Röntgen was. Met een vooruitziende blik grapte hij daar bij leven zelf graag over, als hij zichzelf ‘Nicht der bekannte’ noemde, verwijzend naar de wereldberoemde uitvinder van de röntgenfoto. Hoewel geboren en getogen in Leipzig geldt hij – in Nederland - als een Nederlandse componist, deels omdat zijn vader een Nederlander was, maar ook omdat hij gedurende zijn scheppende periode vanaf 1878 in Nederland heeft gewoond. In een zo rijk leven als dat van Röntgen vallen een aantal zaken op. Om te beginnen de omvang zijn voor 80% vergeten oeuvre. Na zijn dood werd hij als Brahms epigoon nauwelijks nog uitgevoerd, maar sinds een jaar of vijftien is er mede dankzij de inspanningen van het Oostenrijkse cd label CPO een kentering hoorbaar. Röntgens symfonische oeuvre bestaande uit liefst 23 symfonieën, is vrijwel integraal ontsloten, veel kamermuziek voor piano, viool en cello is op diverse labels verschenen; zelfs RCA heeft zich op Röntgen gestort. Hoe anders is dat met zijn vocale werken waar behoudens de late Scenes Aus Goethes Faust uit 1931 (CPO) en een paar liederen, geen noot van voorhanden is, anders dan in handschrift. Daaronder zijn drie opera’s, Agnete (1913), De lachende Cavalier (1919) en Samûm, naar August Strindberg (1926). Het laatste werk is zelfs nooit uitgevoerd. Naar opnamen van Röntgens opera’s zal men vergeefs zoeken op cd’s, vinyl of 78-toerenplaten. Geen noot was ervan bekend tot 401NederlandseOperas op 29 mei 2016 tijdens 401Concerts Nr. 3 in het Kröller-Müller Müseum het lied van Rupert uit Agnete en de indrukwekkende slotscène uit De lachende Cavalier uitvoerde met sopraan Jolien De Gendt, tenor Denzil Delaere en pianist Pieter Dhoore. Deze opnamen zijn downloadbaar via het downloadprogramma 401Concerts 3. Tickets 401Concerts 3 te koop via ticketlink.
Tekst: René Seghers
Bronnen: Partituren en tekstboeken Agnete, De lachende Cavalier, Samûm; krantenartikelen m.b.t. Agnete, 1914-1952; Röntgen archief Nederlands Muziek Instituut; krantenartikelen met betrekking tot De lachende Cavalier, 1914-1942; ‘Alt-Holländische Volksmusik’ in Zeitschrift für Musik, Jg. 92 (1925), blz. 518 (in Zeven Eeuwen nederlandse Muziek, W. H. Thijsse). Jurjen Vis, Gaudeamus, Het leven van Julius Röntgen (1855-1932) Componist en musicus, 2007, proefschrift; Jurjen Vis, Julius Röntgen, (2007, tekstboek bij Julius Röntgen: Aus Goethe’s Faust, CPO LC 8492). Ger van den Tang, Cornelis van der Linden en de Nederlandse Opera, Dordrecht 2011, onuitgegeven; Aanvullende info uit de diverse tekstboeken van CPO, de Julius Röntgen stichting, de NM Classics uitgaven etcetera.
Partners: Nederlands Muziek Instituut, Kröller-Müller Museum
Tickets 401Concerts 3 via ticketlink.
Julius Engelbert Röntgen (9 mei 1855 Leipzig – 13 september 1932, Utrecht) was de zoon van violist en concertmeester van het Gewandhausorkester Engelbert Röntgen, (1829-1897), zelf geboren in Deventer uit ‘Duitse’ ouders, maar de wortels van Röntgens stamboom liggen in Denemarken. Via Rijnland kwam een Röntgentelg in Nederland, waar hij… de werf Feyenoord stichtte. Een andere afstammeling was fabrikant te Deventer. Diens zoon Engelbert ging in 1829 naar het Conservatorium te Leipzig, waar hij later aan het Gewandhaus-orkester de beroemde David als 1e concertmeester opvolgde. Ook Julius’ Duitse moeder Pauline Röntgen-Klengel was muzikaal begaafd. Als pianiste stamde ze uit een geslacht dat al generaties lang een stempel op het muziekleven in Dresden en Leipzig drukte. Franz List noemde de Klengels adepten van de Leipziger school, ware classicisten in de geest van Mendelssohn en zijn volgelingen, waarmee ze golden als tegenhangers van de destijds revolutionaire Wagneriaanse school. Het was in dat muzikale klimaat dat Julius Röntgen opgroeide. Hij ontpopte zich onder de vleugels van opa Moritz Klengel en moeder Pauline als muzikaal wonderkind. Zijn eerste compositie maakte hij als achtjarige in februari 1864. Tussen 1865 en 1873 had hij o.a. les van Moritz Hauptman (1865-68), Louis Plaidy (1868-70), Carl Reinecke (1871-1873) en Ernst Friedrich Richter (1873). Omdat Röntgen als kind wellicht te snel bewonderd werd in het conservatieve Leipziger milieu, ontwikkelde hij zich minder snel dan destijds wellicht werd gedacht. Dit ontdekte hij toen hij in 1872 enkele maanden les kreeg van de Münchener componist Franz Lachner, die hem de grenzen van zijn kunnen op compositorisch terrein deed inzien, waarna de beroemde zanger Julius Stockhausen hem tijdens tournees in 1873 on 1874 ook nog eens op tekortkomingen in zijn pianotechniek wees. Los daarvan ried Stockhausen de jonge Röntgen aan wat minder van zijn eigen composities op concerten te spelen omdat die het publiek niet lang konden boeien. In 1871 werden zijn eerste composities gedrukt en op 15-jarige leeftijd werd Röntgen voorgesteld aan Franz Liszt, aan wie hij twee eigen composities voorspeelde. In 1874 wordt hij voorgesteld aan de 22 jaar oudere Johannes Brahms, die op zijn componeren de grootste invloed zal uitoefenen. In 1875 ontmoet hij in Edvard Grieg een vriend voor het leven.
Net als de in muzikaal opzicht conservatieve Jan Brandts Buys, die bewust toegankelijke muziek voor verbluffend experimentele theaterstukken schreef, maakte Röntgen zijn compositorische keuzes weloverwogen. Hoewel een Brahmsiaan en classicist was zijn credo romantisch, namelijk dat een componist loyaal moest zijn aan zijn eigen, diepste gevoelens. Hij had zelf niet het gevoel zich naar Brahms te richten, maar hij voelde muziek eenvoudigweg op een soortgelijke wijze. De zogenaamde modernen verweet hij juist effectbejag omwille van het effect. De kritiek van Brahms-epigonime is natuurlijk niet zomaar op zijn gehele oeuvre toepasbaar. Allereerst zijn er veel meer invloeden aanwijsbaar. Vanaf 1890 is dat eerst de Russische school van Borodin en Cesare Cui, alsmede het werk van César Franck. Vanaf 1900 klinken Debussy, Richard Strauss en vooral Max Reger voorzichtig door in zijn werk. Na 1920 zijn er voorzichtig maar toch invloeden van Hindemith, Stravinsky, Willem Pijper, Gershwin en zelfs van jazz. Al voor 1920 voelt hij het genie van Schönberg aan, al zal hij pas aan het einde van zijn leven ‘stiekem’ experimenteren met bi-tonaliteit en atonaliteit.
Messchaert
Als pianist en begeleider van de bariton Johannes Messchaert genoot hij al sinds midden jaren zeventig van de negentiende eeuw Europese faam. In 1881 brachten ze de klassieken naar de kamerconcerten in Felix Meritis op de Amsterdamse Keizersgracht en in oktober 1888 trad het duo voor de eerste keer in het Koninklijk Concertgebouw op. De Messchaert-Röntgen concerten zouden tot 1916 blijven bestaan. Röntgens Nederlandse carrière begon in 1878 met zijn vestiging te Amsterdam, waar hij tot 1884 actief was als leraar aan de Muziekschool. Röntgen schreef al snel na aankomst aan zijn ouders dat hij grote kansen voor zichzelf zag, omdat het Nederlandse muziekleven niet erg ontwikkeld was (zie ook het citaat in de aanhef van dit artikel). Deze overtuging speelde een rol in zijn besluit zich blijvend in Nederland te vestigen. Getuige zijn aantekeningen voelde hij zich hier een beetje koning in het land der blinden. Hij achtte het een koud kunstje om in Nederland een nationale compositiestijl te scheppen waar onder verwijzing naar voorbeelden elders niet veel meer voor nodig was dan een sausje van Hollandse volksmuziek op een goede technisch basis. Op zichzelf een juiste constatering, maar Röntgen zou met zijn conservatieve Leipziger achtergrond toch teveel in Brahms, Grieg & co blijven steken om zich de rol van componist des vaderlands toe te kunnen eigenen. Zijn bijdrage op dat gebied bleef beperkt tot liedbewerkingen en symfonische gedichten van beperkte omvang als de Suite ‘Oud-Nederland’ en ‘Oud-Nederlandse dansen’, een wat gemakzuchtig werkje dat niettemin lang zijn meest gespeelde stuk zou blijken te zijn.
|
In zijn grote symfonische werken kon hij zijn internationale ambitie echter niet verbergen en daarin speelde Nederland geen rol van betekenis, zoals dit bij Dopper bijvoorbeeld wel het geval was.
Aldus wordt Röntgen ook door zijn biograaf Jurgjen Vis vooral herdacht als navolger van de Brahms van de ‘Tweede Symfonie’ en de serenades, waarnaast Grieg en ook Franck het sterkst voelbaar zijn. Het bracht Vis tot een prachtige volzin waarin hij betuigt dat er niets mis is met ook goede, kundige en interessante epigonen die mooie en soms ook boeiende muziek hebben geschreven. Toch hebben zijn beste werken beslist een Röntgeniaanse signatuur, al is die niet zo makkelijk definieer- of herkenbaar als die van componisten wier naam we direct met een eigen stijl associëren. Röntgens muziek wordt in het algemeen gekenmerkt door een melodieus karakter binnen een klassieke structuur. Je zou kunnen zeggen dat hij zich binnen de bandbreedte van een bepaald idioom heeft toegelegd op een verregaande verfijning van de orkestratie, die in de meeste van zijn symfonieën voor ondegetekende het eigenlijke hoogtepunt vormt. Zelden zijn Röntgens orkestwerken overweldigend of meeslepend, maar ze zijn wel altijd fijnzinnig en descriptief. Je hoeft je ogen maar te sluiten en de beekjes en bergen, de bloemen en velden, de wind, het water, de vogels en wat de componist ook maar beroerde, krijgt vorm.
Van Conservatorium naar Concertgebouw
Het verwachte succes had Röntgen zeker in zijn Amsterdamse beginjaren wel. In 1884 was hij samen met Messchaert, Daniël de Lange en Frans Coenen een van de oprichters van het Amsterdamse Conservatorium waar hij tot 1933 diverse functies bekleedde, vanaf 1924 die van directeur. Het was ook in1884 dat hij dirigent werd van het door hemzelf opgerichte koor Excelsior, waarna hij in 1886 Johannes Verhulst opvolgde bij het vermaarde 300-koppige Toonkunstkoor. Dat ging niet zonder slag of stoot, want het werd de directie kwalijk genomen dat een ‘Duitser’ werd verkozen boven Nederlandse kandidaten als Willem Kes, Richard Hol, Daniël de Lange of Henri Viotta.
Röntgen is natuurlijk een van de prominente namen in de Gouden Rand van het Koninklijk Concertgebouw. Deze eervolle vermelding berust op de ontstaansperiode van Het Concertgebouw en het decennium na de opening in 1888. Röntgen was mede betrokken bij de bouw en had het comité van oprichting voor de akoestiek naar het Gewandhaus in Leipzig verwezen. Met de inwijding van Het Concertgebouw kwam er een einde aan de optredens in Felix Meritis, waar Röntgen op 13 april 1888 het slotconcert dirigeerde. Op 21 april trad hij vervolgens met Het Toonkunstkoor aan voor het tweede concert dat in Het Concertgebouw werd gegeven, maar zijn ambitie er chefdirigent te worden ging niet in vervulling. Nadat Hans von Bülow voor de eer bedankte, gaf de directie de voorkeur aan eerste violist Willem Kes, die als meer all-round werd gezien. Desalniettemin groeide Röntgen uit tot een van de prominentste figuren in Nederlands muzikale landschap. Met het Toonkunstkoor trad hij veelvuldig op in Het Koninklijk Concertgebouw. Met introducties als die van Bachs ‘Hohe Messe in B Moll in 1891 verrichtte hij baanbrekend werk en onder Kes mocht hij tal van eigen composities ten gehore brengen.
Mengelberg
|
De kentering in Röntgens carrrière werd in 1895 ingeluid door het aantreden van Willem Mengelberg als chef dirigent van Het Concertgebouworkest. Mengelberg was zo’n beetje in alles de tegenpool van Röntgen en na drie jaar was Mengelbergs positie sterk genoeg om schoon schip te maken. Hij kon Röntgen niet van zijn post bij het Toonkunstkoor, vaste koorpartner van zijn orkest, ontheffen en stelde daarom voor een eigen koor te formeren. Röntgen begreep dat de race gelopen was en trad terug, het Toonkunstkoor aan Mengelberg overlatend. Daarmee kwam ook een einde aan de vertoningen van Röntgens werk in de Amsterdamse muziektempel en de componist kreeg hiervan een sterkte terugslag, met lange perioden van depressies ten gevolg, tot het in 1911 tot een vergelijk kwam met Mengelberg. Plots werd Röntgens ‘Derde Symfonie’ en diens ‘Tweede Celloconcert’ in het Concertgebouw uitgevoerd.
|
Röntgen kreeg er ook weer programma’s, o.a. met werk van Nielsen en Grieg. Het hoogtepunt was het jubileumconcert in 1930, met Mengelberg als dirigent, ter gelegenheid van Röntgens 75e verjaardag, waarbij Röntgen zelf soleerde in zijn ‘Pianoconcerten Nr. 6 en 7’.
Scandinavië, Nederland, huwelijken
Röntgens Deense roots lijken mede zijn latere voorliefde voor Scandinavische thema’s te verklaren. Röntgen bracht vrijwel iedere zomervakantie in Denemarken door, raakte bevriend met Carl Nielsen, de Noor Edvard Grieg en de Deen Carl Hartman en diens dochter Bodil. Uit zijn eerste huwelijk medio 1880 met Amanda Maier had Röntgen twee zoons, Engelbert en Julius Röntgen jr, met wie hij later een pianotrio vormde. Opmerkelijkerwijze componeerden ook beide zoons een opera. Zoon Julius jr. voltooide De Kous en Engelbert jr liet het torso van zijn onvoltooide opera Der König amusiert sich na. Amanda Maier overleed in 1894.
Uit Röntgens tweede huwelijk van 1897 tot 1932 met Abrahamina des Amorie van der Hoeven werden nog eens vier zonen geboren. Drie daarvan werden eveneens professionele musici. Hij woonde in die jaren in de Van Eeghenstraat te Amsterdam, waar hij de dag begon met een fietsritje door het Vondelpark, alvorens zijn ontbijt te nuttigen en zich aan het componeren te zetten. In de middag ging hij vervolgens naar het conservatorium en ‘s avonds werd er thuis gemusicieerd met familie, vrienden en bekenden. In 1919 verkreeg Röntgen de Nederlandse nationaliteit, hetgeen was ingegeven door een precaire situatie tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen een van Julius’ zonen werd opgeroepen in het Duitse leger, terwijl een andere, die naar Amerika was geëmigreerd, met de Amerikanen meevocht.
Opera’s
Het melodieuze, toegankelijke karakter van zijn werk lijkt hem enerzijds voor de opera te hebben bestemd maar het genoemde ontbreken van een hang naar drama zal er mede debet aan zijn geweest dat zijn oeuvre op dat gebied beperkt bleef tot vier volkomen op zichzelf staande opusnummers. Röntgens allereerste operaatje was een jeugdwerk uit 1879, Die Enthousiasten, een 'Lustspiel in drei Akten mit Gesang' ter gelegenheid van de zilveren bruiloft van Pauline en Engelbert Röntgen. Röntgen was toen knap 24 jaar jong. Pas in 1906 zou hij zich een tweede maal met het operagenre verstaan, maar dan met een beroemd geworden werk van zijn vriend Carl Nielsen, Maskerade, waarvan Röntgen in 1906 de instrumentatie van de derde akte voltooide omdat Nielsen in tijdnood kwam. Pas in 1913 waagde hij zich zelf een tweede maal aan het genre met de eenakter Agnete op tekst van Mevr. Gonne van Uildriks (1913), gevolgd door De lachende Cavalier op tekst van J.D.C. van Dokkum (1919; bovenstaande videotrailer van 401Concerts 3 brengt onder meer fragmenten uit De lachende Cavalier en uit Agnete). Tot slot componeerde Röntgen nog de eenakte Samûm op tekst van August Strindberg (1926). In 1931 verraste hij met de Szenen Aus Goethe’s Faust, een monumentale cantate voor koor en solisten die in zijn opzet doet denken aan Schumanns Faust Szenen, maar die tegelijkertijd stijlelementen in zich draagt van de Faustiaanse composities van Boïto (diens proloog in de hemel), Berlioz (de kerkerscène) en de toonzettingen door Liszt en Mahler van ‘Alles vergängliche ist nur ein Gleichnis’, bij Röngen gevangen in een Chorus mysticus. De Szenen Aus Goethe’s Faust kunnen met een beetje goede wil en volgens hedendaagse defenities van opera desnoods nog als ‘operafragment’ bij de drie echte opera’s worden opgeteld (het jeugdwerkje uit 1879 is meer een curiositeit).
Agnete
Libretto: Mevr. Gonna van Uidriks
20 januari 1914 Amsterdam; 23 januari 1914, ‘s-Gravenhage; 29 januari 1914 Rotterdam
De Nederlandsche Opera-Vereeniging, Hendrik C. van Oort (Olaf), Residentie Orkest o.l.v. Röntgen; Alexander Saalborn, regie.
‘Daar dweep ik niet mee. De opgegeven text, een prijsvraag [van de Nederlandsche Opera- vereeniging], was niet naar mijn smaak...wat al te romantisch.’ (Julius Röntgen over Agnete, 1925)
De dramatische legende in een akte Agnete is curieuzerwijze Röntgens bekendste opera. Curieus, omdat hij het zelf beschouwde als een onbeduidend gelegenheidsstuk. Het libretto van deze eenakter was ten tijde van de concipatie in 1912 al volstrekt gedateerd. Het projecteerde feitelijk het in Weber en Marschner wortelende Wilhelm Ratcliff-gevoel met zijn exploitatie van het bovennatuurlijke op de compacte dramatiek van het Cavalleria rusticana libretto, maar mevrouw Van Uildriks kwam daarin niet verder dan een paar clichématige scènes met bordkartonnen karakters. Als Jurjen Vis schrijft dat het operaatje nauwelijks weerklank vond, lijkt hij te doelen op het aantal opvoeringen dat tot de première en een paar vervolgvoorstellingen in januari 1914 beperkt bleef. Waarschijnlijk mede door de intensieve advertentiecampagne sloeg het idee van de librettowedstrijd en de daaropvolgende compositiewedstrijd echter enorm aan met als eindresultaat dat er vanaf het uitschrijven van de wedstrijd tot en met de première vele publicaties in kranten en tijdschriften over het operaatje verschenen, dat een bescheiden mediahype was in kranten van Middelburg tot Groningen en van Limburg tot Amsterdam. Van vrijwel geen enkele andere Nederlandse opera behoudens Reconstructie uit 1969 bezit ik zoveel publicaties. De grote belangstelling moet worden gezien tegen de achtergrond van het eerdere failliet van de Nederlandsche Opera, hetgeen er in het eerste decennium van de 20e eeuw toe leidde dat er relatief maar weinig werk van eigen bodem werd gecomponeerd. Wel bestond er nog een indertijd door Richard Hol opgerichte Nederlandsche Opera Vereeniging, die als doelstelling had de bevordering van de Nederlandsche Muzikaal-Dramatische Kunst. In 1910 besloot deze stichting een prijsvraag voor een Nederlands opera-libretto uit te schrijven, gevolgd door een prijsvraag voor de compositie daarvan, vrij naar het voorbeeld van hoe het ooit met Cavalleria rusticana was gegaan. Nadat mevrouw G. van Uildriks in 1911 als dichteres van Agnete werd bekroond won Julius Röntgen in 1912 de compositieprijs.
Zijn deelname aan deze wedstrijd op dat moment is opmerkelijk, hij had immers meer te verliezen dan te winnen maar zijn moed werd beloond met uitvoeringen in Amsterdam, 's-Gravenhage en Rotterdam onder onder auspicien van de Nederlandsche Opera-Vereeniging op 20, 22 en 29 Januari 1914. Röntgen zelf dirigeerde het Residentie Orkest en een ad hoc ensemble. Alexander Saalborn tekende voor de regie. Vervolgens mocht het werk zich verheugen in ‘levendigen bijval’. Opmerkelijk is dat recensent Haganus zich in polemiek met Cornelis van der Lindens pleidooi voor een nieuwe Nederlandse Opera afvraagt wat een kwart eeuw Nederlandse opera’s precies heeft opgeleverd. Het antwoord in Een Nederlandsche Opera. Pro: C. van der Linden. Contra: Haganus luidde allereerst Johan Wagenaars De Doge van Venetië, gevolgd door Leiden Ontzet van Cornelis van der Linden, De herbergprinses en De bruid der zee van Jan Jan Blockx en tenslotte, hoewel geen meesterwerk, voegde hij er op de valreep ook Röntgens Agnete nog aan toe!
De Lachende Cavalier (1918)
De lachende Cavalier
19 oktober 1928 (wereldpremière)
Live radio uitzending
Van Oort (Elbert van Unia)
•
6 oktober 1931
Ouverture De lachende Cavalier (naast werk van Bach, Diepenbrock, Zweers en Pijper)
Opening nieuwbouw Amsterdamsch Conservatorium
Bachzaal, Amsterdamsch Conservatorium, Bachstraat, Amsterdam-Zuid
‘Ik heb een nieuwe opera voltooid, daar houd ik van De lachende Cavalier, een Frans-Hals-natuur; speelt in dien tijd. Dàt werk, èn mijn geuzenliederen liggen mij het naast aan het hart.’ (Marie van Itallie-van Embden, ‘Sprekende Portretten. Julius Röntgen’, De Haagsche Post, 25 april 1925)
Na Agnete overwoog Röntgen een opera te schrijven in Noors dialect, Måltekst, maar Nina Grieg deed hem inzien dat daar toch echt een Noor voor nodig was en zo kwam Röntgen, die kennelijk gegrepen was door de operakoorts die toen net als nu componisten bij tijd en wijle besmette, uiteindelijk uit bij De lachende Cavalier. Röntgens oorspronkelijke ambitie om de toondichter van zijn nieuwe vaderland te worden heeft bij de componist uiteindelijk niet heel lang geleefd. Gaandeweg zag hij zelf geschiktere kandidaten langs komen, waaronder Johan Wagenaar, met wie hij bevriend raakte en die hij later op zijn analysecursussen op zijn lijstje van grootste Nederlandse componisten bijschreef. Hij prees in Wagenaar de humorist van de ‘parodistische opera’s’ en de man van de flitsende orkestratiekunst. In juli 1912 had Röntgen Wagenaar uitbundig geprezen om zijn De Doge van Venetië en het valt niet heel moeilijk overeenkomsten tussen dat werk, feitelijk de eerste moderne Nederlandse opera en Röntgens volgende opera te zien, De lachende Cavalier naar het romannetje The Laughing Cavalier van barones Emmuska Orczy uit 1914. Orczy’s werk is volledig gebaseerd op een fantasie rondom het befaamde gelijknamige schilderij van Frans Hals. Naast een deel van zijn lied - oeuvre en zijn Hollandse volksmuziekbewerkingen (o.a. de bundel ‘Воеrеn-liedjes en contradansen’) is het wellicht in De lachende Cavalier dat Röntgens betrokkenheid op de Hollandse volksmuziek het scherpst naar voren komt. J.D.C. van Dokkum schreef het libretto in 1916. Röntgen voltooide de opera in 1918 en ontdekte toen net als vele van zijn collega’s voor en na hem, dat het uit inspiratie componeren van een opera geen gemakkelijke opgave was. Toch noemde Röntgen het in een interview uit 1925, toen het nog steeds onuitgevoerd was, zijn beste werk, waar hij zeer aan verknocht bleek. De opera ging pas in 1928 concertant voor de radio in wereldpremière, net 10 jaar te vroeg om het werk ook voor het nageslacht vast te kunnen leggen (die techniek werd pas breed toegankelijk vanaf vanaf 1936/37). De ouverture tot De lachende Cavalier werd een met enige regelmaat gespeeld concertstuk, waar zelfs Wagenaar het nodige plezier aan beleefde, getuige een brief aan zijn vriend Röntgen met betrekking tot een uitvoering van begin oktober 1931. De klaarheid was hem een wezenlijk genot, getuige dit citaat uit een brief van 9 oktober 1931: ‘Het 'festgegliederte stuk met echt levenslustige motieven en in een knap kort bestek, bovendien forsch en duidelijk klinkend, deed mij weer sterk gevoelen hoe gezond toch uwe en mijne generatie was tegenover het latere geslacht.’
Samûm (1926)
De tekst van zijn laatste, nooit uitgevoerde opera, het drama Samûm in één bedrijf (1926), was een Duitse bewerking van een gitzwart toneelstuk van de Zweedse schrijver August Strindberg uit 1888. Het thema is actueler dan ooit, want het verhaal gaat over het plan van een jihad strijder die zijn islamitische geliefde gebruikt om een officier van de gehate Christenvijand in de val te lokken. De haat waarmee hij zijn tegenstander bejegent en de agressie waarmee hij de vrouw onder druk zet om het instrument van zijn haat te zijn, past helemaal thuis bij IS 2016. Wat de compositie betreft spreekt Samûm zowel door het gegeven als door de compositiedatum tot de verbeelding. Röntgen had inmiddels in Willem Pijper een‘opvolger’ (h)erkend en het was inderdaad Pijper die slechts twee jaar later met Halewijn uit 1933 een van de grotoste meesterwerken van de Nederlandse operaliteratuur zou scheppen, nog voor Jan van Gilse onverwacht de kroon op het werk zette met Thijl (dat pas in 1976 in première ging). Hoewel veel van Röntgens latere werken utieindelijk licht tegenvallen wanneer ze langs het verwachtingspatroon van voortschrijdend inzicht worden gelegd, maakt dit de nieuwsgierigheid er in het geval van Samûm niet minder om. Gelet op het libretto mogen we er vanuit gaan dat Röntgen hier in muzikaal opzicht moet hebben geëxperimenteerd, want het expressieve libretto is ten ene male ongeschikt voor zijn romantische stijl.
De actie vindt plaats in een Arabisch graf. Buiten loeit de hete woestijn wind, de Samûm genaamd. Biskra, die is vermomd als de gids Ali, wacht op haar slachtoffer: de Franse luitenant Guimard. Voor haar minnaar Yousseff, tevens haar bevelhebber, onthult Biskra hoe Guimard zal sterven door zijn eigen hand. Zij kan hem niet zelf doden omdat dan uit zal komen dat ze niet de gids Ali is maar een spionne van de vijand. Wanneer de door de samûm verzwakte Guimard binnen wankelt, is hij al snel een gehoorzaam instrument van haar kunst. Biskra speelt op haar guitaar en zingt een hallucinerend lied, ‘Biskra-Biskraa, sinoom-sinoom’, dat wordt versterkt door Youssef die haar woorden echood van onder de tombe. Guimard raakt in trance en hallucineert. Met hallucinerende middelen versterkt ze zijn visioenen en laat hem geloven dat zijn beste vriend zijn vrouw bemint en zijn zoontje heeft vermoord. Ze toont hem een schedel en zegt dat dit zijn spiegelbeeld is. Als de storm op zijn hevigst is sterft Guimard in een reeks fatale angstvisoenen. Tot besluit verklaart Youssef Biskra waardig zijn kinderen te baren.
Gaudeamus
'Gaudeamus ('Laten we ons verheugen') was Röntgens levensmotto en met deze naam voor zijn huis heeft de componist de wereld zijn diepste overtuiging laten zien. In blijdschap en vrolijkheid deed Röntgen niet onder voor de held van zijn opera De lachende Cavalier (1916), Elbert van Unia. In de woorden van de librettist J.D.C. van Dokkum was Elberts levensmotto: ‘Vrolijkheid in kracht tot daden. Blijheid is de weg tot God. Jubilate! Jubilate! Houd door allen nacht en strijd brandend ‘t licht der vroolijkheid!’ Levensmoed, vrolijkheid en vreugde in en om de arbeid waren diep in Röntgen verankerd.' (Jurjen Vis, proefschrift, 2007)
Na zijn pensionering van het conservatorium trad voor Röntgen een soort Indian Summer in, waarin hij in volledige vrijheid liefst 20 symfonieën, de opera Samûm, de Szenen aus Goethe’s Faust, drie piano concerten, twee vioolconcerten, tal van liederen en kamermuziek componeerde. In totaal ontstonden in deze laatste periode meer dan 100 composities. Hij experimenteerde er in die periode lustig op los, en bekwaamde zich zelfs in het genre van de filmmuziek. Van 1921-1931 was Röntgen zelfs de pianobegeleider in Tuschinsky bij een vierluik folkloristische stomme films van Dick van der Ven (Lentefilm, Zomerfilm, Oogstfilm en Zuiderzeefilm).
|
Zijn composities na 1925 ontstonden gedurende zijn jaren in het Gaudeamus Huis in Bilthoven. Deze villa met zijn halfrond auditorium was speciaal ontworpen door zijn zoon Frants in een kruising van de stijl van de Amsterdamse School met sterke Scandinavische en jugendstilinvloeden. Gaudeamus werd een trefpunt van muzikale activiteiten: hij ontving er zijn gasten, gaf huisconcerten en leidde analyse-cursussen, een voorbode van de activiteiten die later door de nieuwe eigenaar Walter Maes en daarna door de Stichting Gaudeamus in dit huis georganiseerd zouden worden. Beroemde musici, waaronder Percy Grainger en Pablo Casals bezochten Röntgen daar; hij gaf er onder meer les in muziekanalyse van de werken van Hindemith, Stravinsky, Schönberg en Pijper.
|
In de zomer van 1930 schreef Röntgen nog een boek over Edvard Grieg, waarin zijn persoonlijke ervaringen gecombineerd zijn met de brieven van Grieg zelf. Ook ontwikkelde hij zich in deze periode als filmcomponist: hij begeleidde de folkloristische films van D.J. van der Ven met eigen composities en improvisaties, gebaseerd op een verzameling volksliederen van de ethnomusicoloog Jaap Kunst. Op zijn vijfenzevenstigste verjaardag (1930) ontving Röntgen een eredoctoraat van de Universiteit te Edinburgh. Julius Röntgen overleed op 13 september 1932 in Utrecht. In The Times herdacht zijn vriend Donald Tovey hem als volgt: ‘Röntgen’s compositions, published and unpublished, cover the whole range of music in every art form; they all show consummate mastery in every aspect of technique. Even in the most facile there is beauty and wit. Each series of works culminates in something that has the uniqueness of a living masterpiece.’
Post mortem
Na zijn overlijden op 13 september 1932 ging de villa uiteindelijk over naar Walter Maes die er na WO-II de Stichting Gaudeamus oprichtte. Deze stichting rondom de invloedrijke componist en leraar Kees van Baaren, vervulde sinds de jaren vijftig een steeds grotere rol in de ontwikkeling van hedendaagse Nederlandse muziek. Het werd – bijna met een knipoog naar Röntgens onuitgegeven, experimentele bitonale 'Symfonie Nr. 9' uit 1930– een plaats voor experiment. Vanuit Gaudeamus, tegenwoordig ook bekend als het Walter Maes-huis, werd het Nederlandse muziekleven gedurende de jaren zestig en zeventig volledig op zijn kop gezet. In de concertzaal prijkt nog steeds de Julius Blüthner piano 1896 waarop Röntgen destijds speelde en componeerde.
Download 401Concerts 3 met Agnete en De Lachende Cavalier
De opname van ons 401Nederlandse Operas concert is downloadbaar via 401Concerts 3, met daarin naast Julius Röntgens Agnete en De lachende Cavalier ook aria’s en duetten uit Daniël de Langes Lioba, Willem Landré's De roos van Dekama, Cornelis Doppers De blinde van Casteel Cuillé, Gerard von Brucken Focks Jozal, Jan van Gilse's Helga von Stavern, Jan Brandts Buys’ De kleermakers van Marken (Die Schneider von Schönau) en Richard Hagemans Caponsacchi.
•
Beknopte discografie
Opera
1913 Agnete ‘Dreigt ook gevaar’ (20160529 download 401Concerts 3, Denzil Delaere (ten), Pieter Shoore (piano)
1918 De lachende Cavalier ‘Slotscène’ (20160529 download 401Concerts 3, Jolien De Gendt (sop), Denzil Delaere (ten), Pieter Dhoore (piano)
1931 Szenen Aus Goethe’s Faust (2007 CPO)
Symphonies
1910 Symphony No. 03 (2007 CPO - David Porcelijn)
1930 Symphony No. 04 (1997 NM Classics)
1926 Symphony No. 05 (2012 CPO - David Porcelijn)
1928 Symphony No. 06 (2012 CPO - David Porcelijn)
1922 Symphonietta Humoristica (CPO DSRP - David Porcelijn)
1928 Symphony No. 08 (CPO - David Porcelijn)
1930 Symphony No. 10 (CPO DSRP - David Porcelijn)
1930 Symphony No. 15 (CPO - David Porcelijn)
1931 Symphony No. 18 (2008 CPO NDR - David Porcelijn)
1931 Symphony No. 19 (2012 CPO - David Porcelijn)
Kamermuziek
O.a. Zes Oud-Nederlandse Dansen (Concertgbouworkest – Willem Mengelberg)
Cello Concertos 1-3 (2006 CPO NSO Gregor Horsch - David Porcelijn)
Piano Concertos Nos. 2 & 4 (2011 CPO NdR Matthias Kirschnereit - David Porcelijn)
Piano Music Vol. 1 (2015 CD NIMBUS Mark Anderson)
3 Preludes & fugues (CPO DSRP - David Porcelijn)
Een liedje van de zee • Ballade (2008 CPO NDR - David Porcelijn)
Suite ‘Aus Jotunheim’ (2007 CPO - David Porcelijn)
|
•
Lijst van Röntgens symfonieën
No. 1 in G major, op. 48 (Jan.-Feb. 1872)
No. 2 in F minor / A major, op. 67 (Dec. 1874-March 1875, reconstructed Oct.-Dec. 1875 and ever since it’s in A major)
No. 3 in C minor (30 Sep. 1910)
No. 4, Sinfonietta humoristica, (24 Nov. 1922)
No. 5 in A minor, Der Schnitter Tod, (30 May 1926)
No. 6, Rijck God, wie sal ic claghen, (5 Dec. 1928)
No. 7 in F minor, Edinburgh, (11 March 1930)
No. 8 'Jotunheim' in C Sharp minor (8 May 1930)
No. 9, De Bitonale, (8 Sep. 1930)
No. 10a in D major, Walzersymphonie, (17 Sep. 1930)
No. 10b, Spielt auf!, (undated)
No. 11 in G minor, Wirbelsymphony, (4 Oct. 1930)
No. 12 in C major, In Babylone, (9 Oct. 1930)
No. 13 in A minor, Alle eendjes zwemmen in het water, (29 Nov. 1930)
No. 14 in D major, Winterthur, (30 Dec. 1930)
No. 15 in F Sharp minor (27 Feb. 1931)
No. 16, Tempest, (21 Apr. 1931)
No. 17, Wilhelm Meister, (5 May 1931)
No. 18 in A major (28 May 1931)
No. 19, über B.A.C.H., (1 Sep. 1931)
No. 20 in C minor, Prooemion. Mit Schlußchor über Goethe’s Prooemion [Im Namen Dessen der sich selbst erschuf] (19 Sep. 1931)
No. 21 in A minor (26 Sep. 1931)
No. 22 in F Sharp major (22 Oct. 1931)
No. 23 in C minor (18 Jan. 1932)"In Namen der sich selbst erschuf" from 1931 might be lost.
No. 24 in E major (18 April 193
< Daniël de Lange (1841-1918) | Jan van Gilse (1881-1944) > |
---|